Messerschmitt
Na de tweede wereldoorlog behoorde gemotoriseerd transport
tot de primaire levensbehoeften. In een groot deel van die behoefte werd voorzien door de
motorfiets, de hoogtijdagen van de zogenaamde dienstfiets. De tijden veranderden echter
snel. Hoe vreemd het ook klinkt; de menselijke hang naar comfort lag ten grondslag aan de
opkomst van de 'bubblecar'. Dezelfde hang die ook de ondergang van deze categorie
voertuigen bewerkstelligde. Gemotoriseerd transport zonder overgeleverd te zijn aan de
elementen, maar met weinig kosten, was de sleutel. De in 1953 voor het eerst getoonde
Messerschmitt beantwoorde daaraan. Een auto, met de bedrijfs- en aanschafkosten van een
beetje motorfiets. De aanschafprijs van slechts 2.100 Duitse marken lag niet veel boven
die van een flinke motorfiets. De creatieve constructie van Fritz Fend leverde een lage
luchtweerstand en een laag gewicht op. Twee volgroeide personen konden plaats nemen in het
voertuig. Goede prestaties gingen gepaard met een laag brandstofgebruik. Veel meer te
wensen bleef er niet over? Wat in 1953 was uitgegroeid tot de Messerschmitt KR 175, was ooit begonnen als een alternatief voor de fiets! Fritz Fend, een vliegtuigconstructeur, voorzag een grote behoefte aan met menselijke kracht voortbewogen transportmiddelen. Het plan van de geallieerden Duitsland te laten voortbestaan als een agrarische staat lag daaraan ten grondslag. Fend kwam voor de dag met aerodynamisch, volledig overdekte driewieler. Een oude schuur en een mooi bord luidden het begin in van de productie. Fend had geluk, een vereniging voor de belangen van oorlogsinvaliden zag er wel wat in. Vooral toen een vergelijkingstest met een rolstoel zeer gunstig uitviel. Vanaf 1948 was dit product op de markt. De verkopen verliepen voorspoedig. De plannen van de geallieerden kregen inmiddels ook een andere wending. De agrarische staat was van de baan. Inbouwmotoren waren daardoor weer volop te krijgen. Fritz Fend aarzelde niet. Door implantatie van een 38 cc Victoria 1 PK motor ontstond een 'racende rolstoel'. De verkoop liep goed. Zo goed dat Fend capaciteit te kort kwam. Bovendien zag hij een markt voor een iets luxere versie met twee zitplaatsen. Het kapitaal voor uitbreiding vormde echter een probleem. Fend ging op zoek naar een partner. Hij eindigde bij zijn voormalige werkgever, Messerschmitt. Capaciteit was daar ruimschoots voorhanden. Vliegtuigen mochten namelijk niet meer gebouwd worden. De twee partijen wisten een accoord te bereiken, mede door toedoen van Professor Messerschmitt himself, die zich de begaafde constructeur nog wist te herinneren. Willy Messerschmitt was zelf in 1923 als
vijfentwintigjarige in een oud depot in Bamberg begonnen. Kleine zweefvliegtuigen en
sportvliegtuigjes zagen daar het licht. Na een jaar ging hij een fusie aan met
Udet-Flugzeugbau om de Bayerische Flugzeugwerke (BFW) te vormen, waarna productie in de
voormalige Rumpler fabrieken in Augsburg plaatsvond. Het toeval wilde dat ook Rumpler van
oorsprong vliegtuigfabrikant, zich ooit waagde aan auto's. Hetzelfde pad zou ook
Messerschmitt nog gaan volgen, alleen wist men dat toen nog niet. Vanaf 1938 werd BFW
omgedoopt in Messerschmitt AG. Aan het einde van de tweede wereldoorlog had deze firma
maar liefst 45.000 ingenieurs en vakmensen aan het werk. Het gigantische aantal van 30.573
BF 109 vliegtuigen werd gedurende de oorlog in serie gebouwd. Geen enkele natie had meer
vliegtuigen van hetzelfde type geproduceerd. En nu, in 1952, had men nog maar heel weinig
te doen. Het kan verkeren.
Geroutineerde Messerschmitt rijders werden heel behendig in het in een keer goed parkeren; dat moest wel gezien de afwezigheid van een achteruitversnelling.
Onder de naam Messerschmitt kwam dit gevaarte in 1953 op de markt, compleet met Messerschmitt logo, dat na enig serieus procederen tegen Mercedes later van de auto zou verdwijnen. Het schijnt dat onder gunstige omstandigheden soms een oppervlakkige gelijkenis met een Mercedes-ster waar genomen kon worden . De meeste tests uit die tijd waren vrij lovend, behalve het lage verbruik van een op vijfentwintig, en een kwalitatief goede afwerking was ook de betrouwbaarheld groot. Dat was mede te danken aan Fend, die een groot voorstander was van ultgebreide en zware testritten. Toch was er nog wel het een en ander aan kritiek. Als
antwoord daarop kwam de tweede serie van de KR 175 in 1954, die een elektrische starter
als standaarduitrusting bezat. Bovendien was er een echt koppelingspedaal, dat het weinig
gebruikersvriendellijke hendeltje aan de pook verving. Een nadeel; de prijs ging omhoog en
wel met 370 mark. De verkopen liepen merkbaar terug.
Onderhuids trof je vele detailwijzigingen aan. De versnellingsbakverhoudingen werden aangepast. De overbrenging werd langer. De spoorbreedte voor werd groter. De wielophanging was rondom voorzien van hydraulische schokbrekers. De achterwielophanging werd herzien net als de motorophanging. De motor hing nu op drie punten in rubbers. De tank werd groter. De ketting liep nu in een oliebad. Ook qua uiterlijk was het verschil duidelijk te zien. De voorspatborden die de wielen geheel insloten waren vervangen door exemplaren die een uitsnede hadden voor de wielen. Dit na veel klachten over parkeerschades met de bolle voorschermpjes. Bovendien was de 'kaasstolp' gemodificeerd. De vlakke voorruit was vervangen door een bolle, terwijl hij nu gewist werd door een elektrische wisser in plaats van een handbediende wisser. Er werd ook een KR 200 export leverbaar die was uitgerust met een tweekleuren schema, een luxe bekleed interieur, verwarming en een klok. Al deze wijzigingen, sommige in het oog springend, andere nauwelijks op te merken maakten van de KR 200 een succes. In het eerste jaar werden er al 11.909 exemplaren verkocht. Meer dan er ooit in een jaar gemaakt waren. De prijs was ondanks de verbeteringen dan ook nauwelijks gestegen ten opzlchte van de voorganger.
Ondanks de successen kwam men langzaam maar zeker in een lastig parket. Men won vrijwel niets op de auto, maar men durfde de prijs niet te verhogen. De prijsverhoging bij de KR 175 had tot gevolg dat de verkoopaantallen dramatisch daalden. Bovendien rukte de competitie nu op. Collega vliegtuigfabrikant Heinkel had zijn Kabine geintroduceerd en BMW zijn Isetta. In beide modelien kon je naast elkaar zitten, een feit dat de meeste klanten ernstig op prijs stelden. Tot overmaat van ramp mocht Messerschmitt weer vllegtuigen gaan maken en door enkele interessante overheidsopdrachten die daardoor kwamen, daalde het interesse in de driewieler van Fend bij Messerschmitt tot het absolute minimum. Zowel Auto Union als Zundapp toonden interesse. maar uiteindelijk nam Fend zelf zijn project weer mee. Hij had daarvoor samen met een partner de Fahrzeug und Machinenbau GmbH, Regensburg opgericht. Afgekort FMR. Alhoewel er uitdrukkelijk toestemming van Messerschmit was om de naam de mogen blijven gebruiken. maakte men daar geen gebruik van. Het proces met Mercedes-Benz stond ze nog vers in het geheugen. Fend was nog steeds enthousiast. Hij wist de prijzen stabiel te houden en alhoewel de verkoopaantallen bleven dalen bleef hij optimistisch. Behalve de driewielige bestellers en de Messerschmitt KR 200 stonden er ook nieuwe versie's op stapel. De in 1956 geintroduceerde KR 201 Roadster had geen glaskoepel meer, maar een softtop. Daardoor kon de auto aanmerkelijk goedkoper geproduceerd worden en met een prijs van slechts 1998 Mark was het de goedkoopste auto op de Duitse markt. De softtop was uiterst spartaans, zoals het voor een Roadster hoort en zelfs vaste zijruitjes waren er niet. Wie niet zonder kon, had altijd de mogelijkheid voor de veel duurdere Cabriolet, de KR 200 Kabrio. Alhoewel het voor iedereen duidelijk was dat dit soort auto's definitief zijn langste tijd had gehad, had de idealist Fend nog een verrassing voor vriend en vijand. De FMR Tg 500, waarbij de TG stond voor Tiger, een naam die achteraf bleek te zijn gedeponeerd door Krupp, net als alle exotische diersoorten overigens. Het maakte al niet meer uit, iedereen wist waar de TG voor stond. Oppervlakkig was het gewoon dezelfde 'kabinenroller' , maar dan met twee achterwielen. Alhoewel de neus, de 'badkuip' en de voorwielophanging ongewijzigd waren gebleven, hield de gelijkenis daar op. Boven de achterwielen was een luchtgekoelde parallelle tweecilinder tweetakt gemonteerd. Deze was speciaal voor de TG 500 ontwikkeld door Fichtel & Sachs maar werd gebouwd door FMR. De boring en slag bedroegen 67 bij 70 mm, hetgeen resulteerde in een cilinderinhoud van 493 cc. De compressieverhouding bedroeg 6.5 op een en er was een 28 millimeter Bing carburateur gemonteerd, net als bij de 'record' Messerschmitt. De grote tweetakttwin leverde een vermogen van 19,5 PK bij 5000 toeren per minuut. Van een hoog opgevoerde motor was geen sprake, maar Fichtel & Sachs met tientallen jaren tweetaktervaring hielden rekening met thermische problemen van zo'n grote tweetakt. Een ruim bemeten geforceerde koeling, met twee ventilatoren voorkwam die problemen. De hele aandrijftrein en wielophanging was gemonteerd op een subframe dat aan de carrosserie geschroefd werd. De achterwielophanging bestond uit een pendelas, voorzien van compensatieveer en met een laag draaipunt. Eigenlijk had Fend ook een echt stuurhuis willen monteren maar er waren twee redenen die hem daarvan afhielden. Hij dacht dat de sportieve rijders de extreem directe besturing wel konden waarderen en de kosten waren te hoog. Behalve het hogere vermogen en het extra wiel was ook de luxere uitvoering een belangrijk verschil met de rest van de 'Kabinenroller'. Een echte schakelpook, met H patroon werd nu gebruikt. De remmen werden hydraulisch bediend en op wens van de koper kon een toerenteller worden gemonteerd op de plaats waar normaliter de klok zat. De Tiger was behalve in de standaard glaskoepel-uitvoering ook leverbaar als Roadster net als de KR 201. Zelfs een 'Sport' uitvoering was leverbaar; dan was er een klein race-voorruitje gemonteerd. Een topsnelheid van zo'n 130 kilometer per uur en een acceleratie van 0 tot 100 in 27 seconden waren in die dagen respectabele cijfers, zeker voor een dergelijke auto. In een Tiger leken 130 kilometer per uur overigens veel harder dan je zou vermoeden! Het lage zwaartepunt en de stugge voorvering leenden zich voor een sportieve rijstijl. De carrosserie helde nauwelijks over in bochten. Op een slecht wegdek was het overigens oppassen geblazen. Een snelheid van meer dan 80 kilometer per uur kon een passagier dan de stuipen op het lijf jagen, als de snelheid het tegen die tijd de bestuurder nog niet had gedaan. In een roadtest werd de Tiger ooit zo omschreven- Voor het geld is-ie tamelijk krap, voor zijn klasse is hij niet erg zuinig, hij is keihard geveerd, stuurt schokkend direct en maakt behoorlijk lawaai, maar hij brengt voor een laag bedrag de acceleratie van een Opel Kapitan. Na zo'n vijftigduizend Messerschmitts viel het doek voor de geesteskinderen van Fend. De Tiger was de laatste stuiptrekking van het fenomeen 'bubblecar'. Maar het was definitief een waardige afsluiter. |
In 45 jaar heb ik heel wat 2pk onderdelen verzameld. 2cv Parts for sale e-mail the Webmaster Jose Biesbrouck |
My entirely scanned car brochures about Citroen and Panhard Dit zijn al mijn volledig ingescande Citroen en Panhard folders |
more/meer sites of me on the wwweb |
||
Citroën 2cv's |